Geen cijfers meer – week 2

In een drukke periode waarin we als school druk met (groep)handelingsplannen aan de slag gaan, ik collega’s verder motiveer m.b.t. differentiëren en er ook 60 schoolexamens nagekeken moeten worden, loopt het onderwijs gewoon door.

Met mijn mavo brugklas heb ik van het lopende hoofdstuk (een reken hoofdstuk) een hoofdstuk gemaakt waarbij het nu draait om vaardig worden op de te leren vaardigheden en niet meer op het werken naar een toets toe.

Mijn aanpak was:

  • de te leren vaardigheden als heldere -eenduidige -doelen te formuleren voor de leerlingen;
  • ‘gewoon’ les geven, met uitleg, oefenen, begeleid oefenen, huiswerk, uitleg filmpjes etc.;
  • blijven differentiëren in instructie op de groepen: talenten voor het vak (die beginnen met de eindtoets) , leerlingen met wat extra begeleide oefening en de ‘reguliere midden’ groep;
  • leerlingen mogelijkheden geven om aan te tonen hoe bekwaam ze op die vaardigheden zijn;
  • daar heb ik en één vast moment in de week voor gekozen – de eerste les van de nieuwe week en daarna het aan de leerlingen gelaten om -op een door hun gekozen moment – aan te tonen hoe bekwaam ze op die vaardigheden zijn;
  • de bekwaamheden heb ik verwerkt in een spreadsheet zoals ik deze in het boekje van Dylan Williams tegen kwam ;
  • de termen daarin heb ik aangepast n.a.v. wat ik las van Martin Ringenaldus : ik kan het nog niet (score 0, rood), ik kan het een beetje (score 1, geel), ik kan het goed (score 2, groen);
  • deze score lijst hebben de leerlingen ook inzage in via de elo;
  • de opdracht die ik ze heb gegeven is om er voor te zorgen om in de tijd die voor dit hoofdstuk gepland is, ook er voor te zorgen dat minstens alle rode 0-en weg gaan;
  • ik bundel groepjes leerlingen op basis van een mix score 0,1 en 2 om elkaar te helpen;
  • ik laat leerlingen per te leren vaardigheid een eigen samenvatting maken (digitale template beschikbaar gesteld in de elo);
  • ik heb het doel van de aanpak gedeeld met leerlingen  en mentor.

Eigenlijk heb ik alles van mijn plan ook wel uitgevoerd.

Ging dat allemaal van een leien dakje? Nee natuurlijk niet. Maar veel wel en dat geeft energie!

Wat ik wel verhelderend vond, en dat sluit aan bij een eerdere blog over het curriculum bewustzijn, is dat je heel de leerdoelen scherp hebt en krijgt. En ook dat je daarmee  concreet en scherper het gewenste eind niveau van die vaardigheden kunt aangeven. Heel praktisch met voorbeeld opgaven.

De formatieve toets heb ik ze op papier laten maken, van elkaar laten nakijken en ze er een korte reflectie op laten uitvoeren. Daarna heb ik ze ingenomen en leerlingen gescoord op hun bekwaamheden. Daarnaast heb ik er per toets één feedback opmerking in de vorm van een tip of een nadenk vraag voorzien.

Het overzicht met de drie scores en kleurtjes was een prima houvast voor leerlingen. Bewuster over wat ze wel al kunnen en een handreiking waar nog aan gewerkt moet worden. Het behoefde nauwelijks enige toelichting, en leerlingen stelden gerichtere vragen.

vaardighedenH4

De zelf te maken samenvatting was een brug te ver. Te veel verandering in één keer vermoed ik en ik merkte bij mezelf dat ik ook miste wat mijn doel er ook al weer mee was. Voor de leerlingen zat er ook een enorme worsteling in, in  het in eigen woorden formuleren hoe je bijvoorbeeld ongelijknamige breuken moet optellen. Ik parkeer dit wel voor later, om als een soort digitaal portfolio je bekwaamheden aan te kunnen tonen.

Wat ook heel tof was, om in een twitter  gesprek met Arjan Moree , Martin Ringenaldus en Ankie Cuijpers te komen tot een facebook groep “Actief leren zonder cijfers” waar we met anderen samen willen denken en delen over formatieve toetsing. Die groep is gemaakt en groeit nu lekker, met ook bekende namen uit onderwijsland. Ik hoop dat we hiermee het gedachtegoed m.b.t. formatief toetsen verder kunnen delen met belangstellenden en dat we elkaar kunnen helpen om hier steeds verdere stappen in te zetten.

Volgende week:

Starten we weer met een formatieve toets, nu met de tool GoFormative (mooie uitleg over de tool door Jorick Scheerens). In deze tool kun je per leerling ook per vraag feedback geven.

Ga ik starten met de MOOC Assessment for learning in practise van de Open Universiteit. Want ik heb wel gemerkt dat ik nog zoekende ben in het geven van goede feedback. Feedback waar de leerling wat aan heeft. Die tot denken aanzet of tot het kunnen nemen van een volgende stap.

De sheet wordt per les bijgewerkt en doel is om aan het einde van de week zo veel mogelijk rode 0 scores door de leerlingen weggewerkt te laten hebben.

De leerlingen gaan wel het proefwerk maken. Ik wil meten en vergelijken met klassen die de traditionele aanpak volgen (stuk controle wat voor mij hoort bij het proces van loslaten). Stiekem hoop ik op hogere scores, maar gezien het de eerste keer is dat we het zo doen, is handhaving van niveau ook al een goed resultaat (en toch hoop ik op beter).

Ik mis in mijn vaardighedenlijst nog de T2I (volgens RTTI model) vaardigheden: het toepassen van het geleerde in nieuwe context en in relatie met andere vaardigheden . Ik heb me beperkt tot de basisvaardigheden merk ik. Dat betekent dat ik met het proefwerk, waar duidelijk wel T2 en I vragen in zitten, ga meten. Qua planning moet ik nog kijken of ik daarna nog voldoende tijd heb om daar in de lessen nog veel tijd aan te besteden, of dat ik leerlingen de kans geef om na de start van het volgende hoofdstuk hier nog parallel aan te laten werken.

Kortom: ik ben blij met de start hiervan, ik zie positieve dingen gebeuren. Bij mezelf en bij de leerlingen. Dat is allemaal nog korte termijn winst, we gaan dit wat langer volhouden om te ervaren hoe dit zich ontwikkelt.

 

 

Rekenonderwijs vs Rekenles

Sinds de discussie rondom het niveau van rekenen van Nederlands scholieren gestart is, jaren geleden,  is het onderwijs gaan reageren (al dan niet gedwongen) om er voor te zorgen dat dat niveau weer gaat stijgen.

Het gaat mij nu niet om de discussie rondom de rekentoets, maar meer om hoe we daar als onderwijs mee aan de slag zijn gegaan. En met welke rendementen.

Met de rendementen beginnend, moet ik toch de rekentoets even aanstippen. Als het gerucht ook maar enigszins waar is dat de staatssecretaris overwogen heeft om een 3,5 als cijfer te hanteren als ondergrens voor het slagen voor de rekentoets, mag ik dan de conclusie trekken dat het niet gelukt is in het onderwijs om de rekenvaardigheden voldoende te laten stijgen (los van de discussie over de kwaliteit van de rekentoets)? Eigenlijk zou ik van de mbo’s en hbo’s wel eens willen horen of zij een niveaustijging ervaren na al die jaren extra rekenonderwijs in het VO!?

Bij ons op school, en op veel scholen,  is er een reken-uur in de lessentabel bijgekomen. In dat uur gaan leerlingen weer rekenen. Met de toegenomen digitalisering, adaptieve systemen en gepersonaliseerd leren lijkt daar een gigantische mogelijkheid te liggen om leerlingen met behulp van nieuwe technologie zich individueel verder te laten ontwikkelen m.b.t. de rekenvaardigheden. In dat reken-uur kruipt de leerling achter de pc/laptop/tablet en gaat aan de slag met programma’s als Rekenblokken, Got-It, Count on Me, Studyflow of aanverwante programma’s. Wat doet de docent bij zo’n rekenles? Ik vermoed dat te veel docenten volledig blind varen op de motivatie van de leerlingen om zelf beter te willen worden in rekenen en dat de software dat allemaal regelt en oplost. Ik heb ook zo’n tijdje die gedachte en verwachting gehad.

Op de onderwijsdagen twee weken geleden spraken we over curriculum bewustzijn, organiseren van lesmateriaal en het niet moeten worden of zijn van een methodeslaaf. Een methode is een raamwerk, een houvast, maar jij als docent bepaalt hoe, waar en wat van de methode jij wilt inzetten.

Hetzelfde gaat op voor goed rekenonderwijs. In mijn ogen moet dat weer rekenles worden, waarbij de docent de (veelal digitale) methode daar inzet, waar het toegevoegde waarde heeft.  Het leerlingen zelfstandig laten werken met dit soort ICT toepassing zorgt er m.i. hoogstens voor dat reeds beheerste rekenvaardigheden onderhouden worden. En dan mag je van geluk spreken als dat zo is. Ik heb de afgelopen vier jaar niet ervaren dat de rekenscores hierdoor significant verbeterd zijn.

ICT is een prachtmiddel om in te zetten bij rekenles, je kunt er geweldig mee differentiëren, leerlingen kunnen bergen sommen oefenen. Maar laten we a.u.b. wel de docent aan het stuur houden en (mede) laten bepalen wat de leerling moet oefenen, welke uitleg hij nog kan en gaat krijgen van jou en wat hij of zij kan doen om een ‘level up’ te komen.

Ik moet uit mijn luie ‘coach’ stoel komen en volgens mij weer ‘gewoon’ goed rekenles gaan geven. Met uitleg, met begeleid oefenen, met directe en persoonlijke feedback, met complimenten en bemoedigende woorden. Wie volgt?

Wat nou als ik eens geen cijfers meer geef?

Mijn dochter, in 2 vwo, had een toets gemaakt voor geschiedenis. Het cijfer een 6,8. Bij een aantal vragen had de docent een opmerking geschreven. Eén van die opmerkingen begreep ik niet, dus ik vraag aan mijn dochter wat de docent daar mee bedoeld heeft. Geen idee zei ze, die opmerking zie ik nu pas voor het eerst, vast over het hoofd gezien. Wil je dat dan niet weten was mijn (wellicht retorische) vraag? Neu, ik heb toch een goed cijfer!

Dat realiteit dat cijfers geven niet werkt. In het boekje Cijfers geven werkt niet (2013, D. Wiliam, vertaling R. Kneyber) staat letterlijk dat het leren stopt zodra de docent het cijfer heeft gegeven. De leerling kijkt als eerst naar zijn eigen cijfer bij het teruggeven, vervolgens naar die van zijn buurman of buurvrouw. Wordt dat of vrolijk vanwege een hoger cijfer, of bedroefd indien het cijfer lager is. En dan stopt het.

cijfersgevenwerktniet

Een inspirerend boek. Gelezen n.a.v. een gesprek met De meneer zelf, op de edu-bloggers diner vorige week. Hij heeft nog een blogje geschreven op verzoek van andere bloggers die ons gesprek gemist hadden.

Een aantal zaken die mij bezighielden komen mooi samen.

  • Formatief toetsen / evalueren
  • Werken met concrete leerdoelen
  • Differentiëren
  • Eigenaarschap leerproces
  • Peer tutoring

Met al deze onderwerpen was ik aan het stoeien, echter niet in samenhang. Ik heb wel ervaren de afgelopen weken dat  bijvoorbeeld peer tutoring echt werkt. In mijn 4 mavo klas had (fijn dat ik hier in de verleden tijd kan schrijven) ik leerlingen die inklemmen met een lastige (machts)formule nog echt lastig vonden. Ik heb koppels gemaakt van leerlingen die nog extra hulp wilden en leerlingen die dachten dat ze het ook uit konden leggen. Doel: aan het einde van de les, moet iedereen kunnen inklemmen. Wat schetste mijn verbazing: al na 30 minuten hebben ze dat doel bereikt. Een controle vraag kon iedereen oplossen. En dit voorbeeld ie niet alleen peer tutoring: leerlingen namen eigenaarschap van leren in eigen handen (vroegen hulp, lieten zich begeleiden), ze hadden een heel concreet einddoel voor ogen, met een formatieve toets hebben ze deze leerstap afgerond, waarbij ik als docent ook nog feedback gaf op hun uitwerking van de eindvraag. Een gedifferentieerde les: extra aandacht zwakker leerling, leerling die dacht het te snappen krijgt bevestiging dat hij het ook echt snapt en de rest heeft gewerkt aan een ander onderwerp naar eigen keuze.

In mijn brugklas 1 mavo ga ik het hoofdstuk waar we net mee gestart zijn niet becijferen op basis van een eind proefwerk. Het is een rekenhoofdstuk met mooie concrete leerdoelen. Doelen waarbij de leerling makkelijk kan checken of hij/zij deze beheerst. Ik ga bijhouden in een overzicht op basis van score 0 (geen beheersing) 1, (minimale beheersing/ twijfelachtig) of 2 (goede beheersing).

Ik geef ze de gelegenheid om per leerdoel 2 momenten te kiezen om hun vaardigheden aan mij te tonen. Ik ga met formatieve quizjes (quizizz.com / socrative.com) informatie verzamelen over deze vaardigheden. Het cijfer (voor het rapport zal dat uiteindelijk toch moeten, maar dat vertel ik ze nu nog niet) ga ik vast stellen aan inzet, getoonde beheersings niveau’s , de manier waarom ze feedback verwerkt hebben en het logboek.In het  logboek houden ze ontvangen feedback bij, die schrijven ze op en daarbij moeten ze aangeven wat ze er mee gedaan hebben en welke inzichten ze gekregen hebben daardoor. Al gaande weg maken ze een soort samenvatting met bij ieder leerdoel hun versie van de theorie en twee uitgewerkte voorbeeldopgaven, die het leerdoel dekken.

Aan het einde ga ik ze nog wel de toets laten maken. Ik kan dan de resultaten vergelijken met vorig jaar (gelijke toets) en met die van parallel klassen. Vol verwachting klopt mijn hart!

Professionele ruimte van de leraar

Na een interessante middag op de onderwijsdagen had ik ook het genoegen om in de avond deel te nemen aan een onderwijsdialoog van de Onderwijsraad met als thema: professionele ruimte.

We werden hartelijk ontvangen op het Hyperion Luyeum in Amsterdam. Een aantal bevlogen docenten nam ons mee in hoe zij op het Hyperion Lyceum ruimte kregen, ruimte pakten en ook hoe ze die ruimte ingevuld hebben om het onderwijs (en zichzelf)een stap (of zelfs een aantal stappen) verder te krijgen.

Op deze twee inspirerende verhalen werd gezamenlijk gereflecteerd onder leiding van een aantal deskundigen (ook van buiten het onderwijsveld). Tot dan toe alleen maar hosanna verhalen over hoe mooi het is als docenten met passie, inspiratie en creativiteit zich in kunnen en willen zetten t.b.v. het onderwijs.

In de gesprekken daarna in de deelgroepen kwam er gelukkig ook een kritische noot. Er zijn scholen die het niet zo luxe hebben. Die geen nieuwbouw plegen, die in een krimpregio zitten, waar leerlingenaantallen terug lopen. Het voelt daar een beetje dat de discussie over professionele ruimte dan  een soort tegen-begrip is op juist het ontbreken van die ruimte.

Wat een docent dan remt is het  missen van een uitzicht, is het minder tijd tot je beschikking hebben. Er zijn scholen waar docenten lesgeven in hun taakruimte, of zelfs in de uren die staan voor de deskundigheidsbevordering. Docenten die niet weten of ze volgend jaar nog een aanstelling hebben.

De aanwezigen zijn het er over eens dat de docenten die volop hun professionele ruimte pakken docenten zijn die creatief zijn; die helder hebben waar ze heen willen en die zich niet laten afremmen door obstakels onderweg. Deze docenten acteren vanuit een ambachtelijke eigenwaarde, merken de verslaving van de ontwikkelingen die ze voor elkaar krijgen en bouwen op die energie weer verder.

Laat dat nou ook de docenten zijn die deze avond aanwezig zijn. Deze docenten besteden meestal meer uren dan ze ‘contractueel verplicht’ zijn. Er is een docent aanwezig die een dag minder werkt om juist deze ontwikkeling vorm te geven. Andere docenten gaan ’s avonds of in het weekend door.

Mogen we scholen hun ontwikkelingen op onderwijs hierop baseren? Zijn scholen zich bewust van mogelijkheden voor subsidies om deze docenten te ondersteunen? En hoe krijg je binnen een school een dynamiek waarin docenten gemotiveerd worden om te werken aan onderwijsontwikkelingen? Hoe ga je om met docenten die geen invulling (kunnen of willen) geven aan hun professionele ruimte?

Vragen waar geen antwoorden op gegeven zijn. Een gemiste kans in mijn ogen. Ik denk dat de dialoog veel rijker wordt als juist de dialoog gezocht wordt met docenten en schoolleiding in situaties waarin de professionele ruimte ontbreekt of niet ingevuld wordt. Daar ligt een sleutel om achter de werkelijke belemmeringen te komen en daarmee de oplossing de vinden om die belemmeringen te niet te doen.

De onderwijscoöperatie zegt over professionele ruimte:

Professionele Ruimte’ is de ruimte voor de leraar om haar of zijn expertise te benutten ten gunste van onderwijskwaliteit. Het gaat dan om de ruimte om te beslissen over onderwijsinhoud, onderwijsinrichting (didactisch, pedagogisch en organisatorisch) en professionele ontwikkeling.

De Onderwijscoöperatie werkt aan de versterking van de positie van leraren in de onderwijspraktijk. Krijgen leraren ruimte om als professionals hun vak goed uit te oefenen? Welke steun hebben leraren nodig en hoe kunnen leraren zich verder ontwikkelen?

Dat is een ruimer begrip. Dat sluit ook meer aan bij de gesprekken eerder op de dag over het niet worden van een methodeslaaf, maar het hebben van kennis over de kerndoelen (curriculum bewustzijn) ;  het kennis nemen van nieuwe (wetenschappelijke) informatie over technieken van lesgeven die wel of niet werken; het bij blijven en experimenteren met onderwijs- en technologie vernieuwingen op zoek naar toegevoegde waarde voor je lessen.

Hoe zorg je ervoor dat docenten hiermee aan de slag gaan en docenten daar vooral mee aan de slag blijven gaan?

Parijs: in mijn lokaal maandag

Een vreemd moment gisteravond toen via diverse sociale media berichten binnen druppelen over een serie gewelddadige gebeurtenissen. Enig overzicht ontbreekt, de traditionele media blijven lang stil.

Langzaam maar zeker ontvouwt het drama zich. Ik kan het niet bevatten. En dat op een afstand van nog geen 6 uur hier vandaan, zoals Wieke ook constateert op twitter.

Bij het wakker worden vanochtend voel ik de woede en onmacht zoals ik die ook voelde bij de aanslagen van 9/11.  En ik realiseer me dat ik in mijn jeugd helemaal niet op deze manier geconfronteerd ben geweest met dit soort zinloze vormen van geweld. Althans niet dat ik mij kan herinneren. Niet zo zichtbij. Niet zo zinloos.

Ik kom beneden, en mijn zoontje zit televisie te kijken. Zapp live. Na een kus vertelt hij mij dat er iets heel ergs gebeurd is in Parijs. En dat hij het spannend vindt dat Sinterklaas vandaag in het land komt. Zijn eerste jaar als deelgenoot van het grote geheim. Het feit dat hij zo makkelijk schakelt geeft een dubbel gevoel. Mooi dat je uitkijkt naar mooie dingen. Maar ook: in welke wereld moet jij opgroeien? Wat hebben een aantal ‘volwassenen’ het zo verkloot dat jij moet leven in een wereld waarin angst gezaaid wordt. Dat er mensen tegen elkaar opgezet worden. Islam v.s. niet Islam.  Ga er alsjeblieft niet in mee Matthijs. De Islam is een vreedzaam geloof. Het zijn randdebielen,  het zijn wezens die alle waarde in hun medemensen overboord hebben gegooid. Wezens die uit zijn op nog meer geweld. Mensen zonder respect voor leven.

En dan sta ik straks maandag weer voor de klas. Ik heb mooie spreuken, pakkende tweets en geruststellende woorden gehoord en gelezen. Afbeeldingen gezien waarbij er tranen in mijn ogen kwamen van mensen die hun rug rechten en willen vechten voor een mooie wereld. Jochem Myer’s oproep beroert.

Maar maandag….wat moet ik tegen de kinderen in mijn klas zeggen. Moet ik iets zeggen? Welk gesprek gaan we voeren? Marcel Kesselring tweet een mooi bericht:nelson

In het onderwijs hebben we een prachtig medium en middel om iets in de wereld te veranderen.

Maar ik weet nu even niet hoe en wat ik daar maandag invulling aan kan geven.

De Onderwijsdagen 2015

Ook ondergetekende is één van de gelukkige 12 Edubloggers die De Onderwijsdagen van 2015 mocht bezoeken. Voor mij een eerste keer, en dat was een hele fijne en positieve ervaring.

Toch ook wel spannend om naar een onderwijsevenement te gaan waar je weinig mensen kent. Het gezellige #edubloggers diner op de maandag helpt dan wel een handje mee om toch wat bekende gezichten terug te zien op zo’n dag.

Over de opening key-notes is al een en ander beschreven door mijn mede bloggers.
Ik wil één plaatje van Danny Mekić er toch even uit lichten:

 

fabriekcommunity

Dit plaatje kwam met de vraag wat we nu zijn en wat we nu willen of zouden moeten zijn.
Met de huidige communicatiemiddelen, waarbij mijn dochter een werkstuk samen maakt in google documenten terwijl ze skypend het gesprek er over voert met klasgenoten, is het duidelijk dat de community periode al is aangebroken bij leerlingen.
Maar hoe zit dat bij docenten? Ook daar zie ik gelukkig veel initiatieven, zoals de #Mathstlp twitter sessies; de facebook groepen Leraar Wiskunde en Wiskundelessen; de ‘markplaatsen’ van tools als Lesson-up , Kahoot & Socrative om maar wat voorbeelden te noemen. De vereiste stap die docenten moeten maken hierin is vaak : je begeven op de social media.   Ook al heb je vanuit je prive daar bedenkingen bij of geen behoefte aan; op je werkterrein gaat een wereld voor je open zodra je daar je eerste stappen zet. En geloof me: er gaat zo’n enorme boost vanuit als je zelf deel gaat nemen als community member. De stap naar lesgeven in een community  met, van en voor leerlingen wordt een makkelijkere en kleinere stap!

 

Mijn eerste sessie was de 4 in balans: Weten wat werkt in de ICT en waarom van Kennisnet.

Er werd nog maar eens benadrukt dat de balans tussen de Visie, Deskundigheid, Infrastructuur en Inhoud & toepassing ook echt een balans moet zijn. Geen enkele van deze pijlers zal in zijn eentje in staat zijn een toegevoegde waarde te bewerkstelligen.

Er viel op dat bij een onderzoek 80% van de docenten zich didactisch ict vaardig vindt. Daar schrok ik van, en met mij nog anderen. Is hier sprake van zelfoverschatting? Wanneer mag je jezelf didactisch ict vaardig noemen? Vooral de toevoeging van het didactische deel ervan is wat mij zorgen baart. Digitale didactiek is een behoorlijk indrukwekkend terrein dat volop beweegt en ontwikkelt. Mijn praktische ervaring is dat, kijkend naar verhoudingen, ik eerder 30% didactisch ict vaardige docenten ken. De positieve kant van dit  cijfer werd genoemd als het feit, dat hieruit kan blijken dat er een goede basis is om op dit vlak enorm te gaan groeien want de schroom om met ict aan de slag te gaan lijkt met 80% didactisch ict vaardige collega’s weg te zijn.

Een nieuwe blik voor mij leverde nog op dat één van de mogelijke indelingen van je onderwijs de verdeling is tussen leerlinggestuurd onderwijs en leraargestuurd onderwijs. Nou is dat op zich geen vernieuwing, maar wel de rol van ict daarin. Ict inzetten voor leerlinggestuurd onderwijs is heel wat anders dan ict inzetten op leraargestuurd onderwijs. Je moet je altijd al afvragen wat de toegevoegde waarde is van de ict die je op enig moment in zet, maar je moet je ook goed realiseren dat er andere randvoorwaarden zijn waar de ict aan moet voldoen. Die is namelijk verschillend.

Een mooie afsluiting van deze sessie was de volgende vraag je jezelf steeds kunt stellen:

“Met de inzet bij deze ict verwacht ik bij mijn leerling de opbrengst …….”

 

Mijn  volgende bijeenkomsten waren panelgesprekken van Doorbraak ICT en Onderwijs.

De eerste uit de serie is die van het Curriculum Bewustzijn. Deze had voor mij een sterke link naar de laatste uit de serie , namelijk Leermiddelen & Leeromgevingen.

Vanuit de behoefte aan gepersonaliseerd leren en differentiëren is er sterk de behoefte bij docenten om leermateriaal uit verschillende bronnen te kunnen samenvoegen en arrangeren. Daar zitten een aantal hele belangrijke randvoorwaarden aan (o.a.) :

  • curriculum bewustzijn
  • flexibel inzetbare leermiddelen
  • een flexibel en device onafhankelijk platform om te arrangeren
  • een goed leerling volgsysteem (dashboard)

Het curriculum bewustzijn is voor de docent van belang: ken de leer- en kerndoelen van je vak! En hoeveel van ons zijn de afgelopen jaren niet een methodeslaaf geworden: de jaarplanner vullen vanuit het aantal bladzijden of paragrafen  uit je methode. Proppen, trekken en duwen om het er allemaal in te krijgen. Ik moet toegeven dat ik, zeker als beginnend docent, die methode wel heel prettig en handig vond. Het ontsloeg me op dat moment om ook daar nog eens over na te moeten denken.
Eén opmerking van een aanwezige docent is goed blijven hangen: “pak je methode en kijk eerst wat je er allemaal uit kunt schrappen”. Moet je eens kijken welke ruimte er over blijft!

Wil je als docent, vanuit het curriculum, vervangend (digitaal) materiaal vinden (of zelf ontwerpen) dan zijn huidige methoden daar niet op toegespitst. Leer- en les materiaal is gekoppeld aan paragrafen en hoofdstukken. Vanuit je curriculum ben je echter vanuit je leerdoelen aan het werk, en zou je feitelijk materiaal willen vinden op basis van je leerdoelen. Dat betekent dat aan leer- en lesmateriaal meta data moet worden toegevoegd. Binnen wikiwijs maken en klascement.net zie je dat al gebeuren. Ook het materiaal van VO Content met de flexibel inzetbare stercollecties is een mooie opstap hiertoe.  Een complexiteit die LessonUp ook heeft ervaren in gesprekken met docenten is de relatie tussen leerdoelen en leerobjecten. Dat is geen 1:1 relatie maar een veel:veel relatie.

Er is gesproken over een blendspace of spotify model waarin je als docent alleen datgene kunt pakken wat jij op dat moment als toegevoegde waarde beschouwt. Bij het tellen van de vingers welke docenten daar voorstander van zouden zijn, kwamen twee handen tekort. Ofwel: hier ligt een uitdaging voor de traditionele uitgevers.

Komt er ooit één ultieme leeromgeving waarin alle docenten worden voorzien in hun wensen en behoeften? Waarschijnlijk niet, daarvoor lopen de wensen en eisen te veel uitéén.  En ook die diversiteit is goed: juist door te blijven experimenteren blijft er beweging in de onderwijsontwikkeling. De beperkingen en starheid van een leeromgeving kan uiteindelijk ook de onderwijsontwikkeling tot een stilstand brengen.  Flexibiliteit is een belangrijk criteria bij de keuze voor de leeromgeving; het liefst uitgever en platform onafhankelijk zodat je makkelijk kunt switchen.

Als scholen op termijn meer vanuit de leervragen en leerbehoeften gaan nadenken , met een sterk ontwikkeld curriculum bewustzijn, en wanneer docenten vaardiger worden in het bepalen wat en hoe ze dat willen bereiken kun je veel bereiken op dit gebied. Maar dan moet je wel los komen van huidige (veel jaren) bindende contracten of afschrijvingen van methode zoals die er nu zijn.

 

Persoonlijke reflectie

Mijn persoonlijke thema waar ik in mijn lessen mee bezig ben is differentiëren. Bij de aanpak van Hele taak eerst is het curriculum bewustzijn ook van groot belang. Fijn om op zo’n dag te zien dat dat bewustzijn voor veel meer van belang is. Waar ik al kritisch was naar de methode toe, ga ik nu nog scherper kijken naar: wat kan er weg. Ik laat me inspireren in de communities waar ik al lid van ben om nieuw materiaal te vinden en geschikt te maken voor mijn lessen en andersom deel ik mijn lessen en materiaal met anderen (want immers: delen = vermenigvuldigen). Ik blijf experimenteren met LessonUp, Listr, N@tschool, Stercollecties etc.

Kortom: ik merk dat de dingen die ik nu toekomstbestendig zijn. Dat sterkt mij en stimuleert mij nog meer om daar mee door te gaan en daarmee ook anderen te inspireren (of toch in ieder geval pogingen te doen daartoe). Ik mag wat kritischer worden op de methode en wil me meer bewust worden van de kern-en leerdoelen van de verschillende niveaus die ik les geef.

 

Willem , Surf & Kennisnet en iedereen met wie ik gesproken heb : dank voor een leerzame  en inspirerende  dag! Tot volgend jaar.

Differentiëren naar leerstijlen? Liever niet!

In het voortgezet onderwijs staat differentiëren nog in de kinderschoenen. Gelukkig heeft het wel de volle aandacht, want ik ben er van overtuigd dat leerlingen daar ontzettend mee geholpen zijn.

Afgelopen week hadden we op school een bijeenkomst over onderwijs, waarbij leerstijlen ter sprake kwamen. Dat kwam naar voren uit de vraag  om eens naar onderstaand schilderij van Rembrandt te kijken en met elkaar te delen waarom dit een goede les zou kunnen zijn.

rembrandt

Eén collega gaf aan dat het een praktische les was. En dat past bij haar, want zij leert het liefst door te doen, te zien, te voelen: praktisch bezig zijn. En los of dit echt een praktische les is (want wie is er praktisch bezig?) triggerde dit mij wel.

Ik heb namelijk deze week ook de TEDx talk van Sandra van Aalderen gezien:

Wat Sandra hier vertelt is voor mij niet nieuw. In het boek Make it Stick wordt het ook genoemd.

Daarnaast kwam ik het ook tegen bij een schrijven van  Deans for Impact over the science of learning.

Kort gezegd: je doet een leerling tekort als je hem/haar vaak in de voorkeur leerstijl nieuwe lesstof aan biedt. Waarom?

Neil deGrasse Tyson

legt dat ook mooi uit als volgt:

“…the act of learning how to do the math establishes a new kind of brain wiring in your mind, a kind of problem solving brain wiring. So it’s not about what you learn, it’s about what methods, tools, and tactics you have to develop in order to solve the problem that you may never see again for the rest of your life. But you will see other problems where these methods and tools will become immensely valuable to you.”

Hij doelt niet specifiek op het gebruik van leerstijlen, maar wat hij beschrijft is wel wat er gebeurt in je hersenen. Je traint ze om in nieuwe situaties flexibel te kunnen zijn in het oplossen van vraagstukken en problemen. Dat lukt lang niet altijd als je alleen maar vanuit je voorkeur stijl (waarin je  expert ben) werkt.  Regelmatig kom je in een situatie die iets anders vraagt. Simpelweg omdat de gegevens, of vraag nou eenmaal niet in de voor jou bekende format of stijl aangeboden wordt.  Als je dan niet in staat bent om van stijl te switchen, loop je vast.

Ik ben er dan ook groot voorstander van om leerlingen breed te trainen en om te leren om te gaan met verschillende leerstijlen.  Ook het leerlingen laten (her)kennen van hun eigen voorkeur stijl is leerzaam, maar beperk  je daar a.u.b. niet tot. Biedt zo veel mogelijk aan, bespreek de meta cognitieve toegevoegde waarde ervan met leerlingen. Maak ze flexibel, laat ze lenig denken, en maak ze in staat om praktische keuzes te maken in het toepassen van de ‘juiste’ stijl wanneer dat nodig is:

“…it’s about what methods, tools, and tactics you have to develop in order to solve the problem…”

Een versimpeld voorbeeld is het voetballen van de spits in het team van mijn zoontje. O. is een linksbenige voetballer. Dat levert vaak, voor de keeper van de tegenstander onverwacht,  mooie doelpunten op. In trainingen leren we zijn teamgenoten om hem ook op zijn linkerbeen (zijn voorkeur been) aan te spelen. Toen hij twee weken geleden een mooie voorzet kreeg, op zijn rechterbeen, had hij heel simpel de bal in het praktisch lege doel kunnen schieten. Je voelt ‘m al aankomen: O. had tijd nodig om de bal voor zijn linker been te leggen, aannemen met rechts is ook niet zijn sterkste punt. Die tijd die hij kwijt was, was voor de keeper genoeg om te herstellen, goed positie te kiezen en de bal voor de voeten van O. weg te spelen. Weg kans, weg doelpunt.  Wat was het handig geweest als O. toch ook een bal op rechts beter zou kunnen aannemen, of beter nog gewoon met rechts een gericht schopje tegen de bal had kunnen geven. De 1-0 stand was op dat moment erg welkom geweest.

Hoe trainen wij sindsdien: er zit ook altijd nu een oefening bij om met je niet-voorkeur been aan te nemen en te passen bij.

Je weet immers maar nooit…..